-
1 tripoter
tripoter [triepottee]〈 informeel〉1 scharrelen ⇒ wroeten, rommelen2 scharrelen ⇒ sjacheren, knoeienII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 friemelen aan ⇒ frunniken met, peuteren aan♦voorbeelden:v1) scharrelen2) knoeien, frauderen3) friemelen (aan), zitten (aan)4) betasten5) bekonkelen6) speculeren (met) [geld] -
2 tripoter son argent
tripoter son argent
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский